Eenzaamheid in de film
Door Karin Wolfs
Lach en de wereld lacht terug. Met die volkswijsheid bracht Penny Fleck naar goed Amerikaans gebruik haar zoon Arthur groot. Nu komt hij als reclameclown aan de kost, op straat in Gotham City. Daar blijkt de praktijk anders. Hoezeer Arthur ook volhardt in zijn vrolijke act, hij stuit slechts op vijandigheid in een verloederde omgeving waar wantrouwen en agressie heersen. De sterken maken er de dienst uit en zielen als Arthur eindigen tussen de vuilniszakken in een steeg.
We hebben het over Joker van Todd Philips, de meest besproken speelfilm van 2019, een Hollywoodproductie die in Venetië verrassend de Gouden Leeuw won. Later volgden een Oscar, Golden Globe en Britse BAFTA Award voor zowel Joaquin Phoenix’ titelrol als Arthur Fleck/Joker, als voor de door cello gedragen, stemmige muziekscore van de IJslandse componiste Hildur Guðnadóttir. Maar er waren ook nogal wat recensenten die de film afstotelijk cynisch en leeg vonden, die het geweld en de macabere teneur ervan verwierpen. Toch werd Joker de op twee na best bezochte film in de Nederlandse bioscopen van 2019 en door de Kring van Nederlandse Filmjournalisten uitgeroepen tot de op een na beste film van dat jaar. Zowel de lezers van de Volkskrant als die van VPRO Cinema verkozen hem tot hun favoriete film.
Joker (2019) – Todd Phillips
Wat maakt dat juist deze omstreden, grimmige film zo aansloeg bij veel critici en een breed publiek? Waarschijnlijk het gezicht dat hij gaf aan een voor velen herkenbare eenzaamheid die inherent is geworden aan het leven in onze prestatiegerichte consumptiemaatschappij. En die maar zelden wordt geadresseerd in een tijd dat optimisme en hoop niet alleen een mantra lijken te zijn geworden voor succes, maar ook voor het oplossen van problemen. Precies datgene waartegen Joker ageert.
Een centrale rol in Joker is weggelegd voor “de show”: het ideaalbeeld dat via de televisie aan de kijkers thuis wordt uitgevent. De grootste, populairste lachebek – Murray Franklin, gespeeld door Robert de Niro – heeft er een podium in een live comedyshow, waarin hij dagelijks gasten ontvangt. In navolging van Murray wil Arthur ook stand-upcomedian worden. Omdat hij zelf geen vader had, fantaseert Arthur dat Murray hem uit het publiek op het podium vraagt, omdat Murray ziet dat Arthur speciaal is. Arthur vertelt dan braaf hoe goed hij voor zijn moeder zorgt en dat zij hem leerde altijd een blij gezicht op te zetten. Dat doet hij elke dag voor hij de wereld tegemoet treedt.
Terug in de werkelijkheid zit Arthur met gekromde rug in zijn groezelige kleedhok voor de spiegel; hij brengt zijn clownsmake-up aan en zet een lach op – ook al heeft hij in zijn hele ongelukkige leven nog nooit reden tot lachen gehad. De depressieve Arthur kan maar op twee manieren lachen. Door zijn vingers in zijn mondhoeken te plaatsen en die omhoog te trekken tot het pijn doet, met tranen in zijn ogen en over zijn uitgelopen make-up. Zijn andere lach is net zo geforceerd. Een oncontroleerbare, compulsieve lach, die hij inzet als een schild wanneer hij wordt beledigd of agressief benaderd. Een lach zo hard dat die de pijn daaronder overstemt. Omdat zijn verdriet taboe is, is die waanzinnige lach het enige, dwangmatige alternatief.
I, Tonya (2017) – Craig Gillespie
Alleen, verlaten en verraden
De terreur van de lach was eerder ook al te zien op het gezicht van olympisch kunstschaatser Tonya Harding, in de biopic I, Tonya (2017) van Craig Gillespie. Harding raakte verguisd toen figuren uit haar entourage haar belangrijkste concurrente uitschakelden door haar een gebroken knie toe te brengen. Hoewel Harding altijd ontkende van het complot geweten te hebben, maakte het incident haar tot de meest gehate vrouw in de VS. In de film zit de 23-jarige Tonya in haar kleedkamer voor een spiegel, vlak voor haar optreden bij de Olympische Spelen in Lillehammer: alleen, verlaten en verraden. Ze brengt blush aan op haar bleke gezicht, probeert de in de arena vereiste lach op te zetten, om daarmee haar wanhoop en tranen weg te poetsen. De dwangmatige grimas die wedijvert met haar verdriet, toont haar eenzaamheid ten voeten uit.
Drie jaar voor dit moment was Harding voor het eerst in haar leven populair en geliefd, toen ze er als eerste in slaagde een driedubbele axel uit te voeren – na zich jaren te pletter te hebben getraind. Tot ze die niet te negeren prestatie op haar naam zette, werd haar in de jurysport nooit een eerste plek gegund. Niet omdat ze geen topschaatser was, maar omdat er iets zou schorten aan haar presentatie. Alleen onofficieel wil een jurylid toegeven dat ze niet het gewenste visitekaartje voor haar land vormt, bij gebrek aan een “heilzame, Amerikaanse Familie”. Tonya groeide op in armoede, als een white trash redneck, haar vader verliet haar moeder. Tomboy Tonya gedroeg zich niet als de ideale, delicate vrouw, was te grofgebekt, kleedde zich niet chique genoeg voor het kakkineuze kunstschaatswereldje: ze maakte haar eigen outfits. Bovendien was ze niet lang na haar huwelijk gescheiden van haar gewelddadige man. Kortom: Ze hoorde niet op de ijsbaan thuis.
Net als bij Tonya is het in Joker Arthurs diepste wens gezien te worden en de erkenning te krijgen dat hij er als mens toe doet. Hetzelfde wilde ook Rupert Pupkin – gespeeld door een jonge Robert de Niro – in Martin Scorseses The King of Comedy (1982), dat een belangrijke inspiratiebron vormde voor Joker. Pupkin jaagt daarin als groupie obsessief achter de bekende talkshowhost Jerry Langfield aan, in de hoop dat die hem als talent zal ontdekken. Hoewel Rupert zegt dat hij “in de communicatie” zit, blijkt hij in feite een pakjesbezorger in een driedelig kostuum. Ook Pupkin wil stand-upcomedian worden en fantaseert dat hij beste vrienden met talkshowhost Langfield is: hij heeft er thuis op zijn kamer het showpodium voor nagebouwd, oefent voor een muurvullende foto van een lachend publiek, draait een cassettebandje met lachsalvo’s af.
The King of Comedy (1982) – Martin Scorsese
Arthur en Rupert hebben in het dagelijkse leven geen vrienden. Bij gebrek aan beter beschouwen ze de mensen op televisie als hun geïdealiseerde vrienden. Ze bestaan niet totdat ze door de menigte worden gezien en omarmd omdat ze uniek zijn en bijzonder.
Als je maar hard werkt, is alles mogelijk, is deze kinderen van de Amerikaanse droom geleerd. De illusie om als held op te kunnen staan en opgemerkt te worden is de droom die de samenleving hen voert om zin te geven aan een kleurloos bestaan. Die droom heeft ook een keerzijde. Want wie geacht wordt vrij te zijn om zijn eigen keuzes te maken, draait ook voor de gevolgen daarvan op. Als succes een keuze is, wordt pech je eigen schuld: had je maar beter je best moeten doen. De wedstrijd om succes verdeelt de wereld in winnaars en verliezers.
Het bezien van je medemens als concurrentie werd door Jean-Paul Sartre “de Amerikaanse ziekte” gedoopt. Hoe meer je presteert, hoe meer je waard bent. Die streefcultuur kweekt een narcisme waarin je voortdurend wordt gevraagd hoe jij je van anderen weet te onderscheiden, in plaats van wat je met hen deelt. Dieperliggende menselijke waarden als empathie, wederzijdse afhankelijkheid en solidariteit raken zo op de achtergrond. Kwetsbaarheid en onvermogen worden geproblematiseerd en taboe; het vermogen om met anderen een kwalitatief betekenisvolle band tot stand te brengen wordt ondermijnd.
Onder die omstandigheden is het niet gek dat een film als Joker in vruchtbare aarde valt, als de belichaming van de eenzaamheid die juist te midden van anderen wordt gevoeld. De speelfilm doet een poging de dialoog over dit probleem vlot te trekken. De inhoudelijke totstandkoming werd echter juist bemoeilijkt door het op succes gerichte productiesysteem. Joker-regisseur Todd Phillips vertelde in een door The Hollywood Reporter georganiseerd rondetafelgesprek wat een worsteling dat was. “We spraken een jaar lang met Warner Bros, en ik zag e-mails voorbijkomen, letterlijk, waarin werd gezegd: ‘Realiseert hij zich dat we Joker-pyjama’s in warenhuizen verkopen?’ Ik zeg: ‘Kwamen films niet eerst en pyjama’s later? Dicteren pyjama’s de films?’”
Wie niet aan de prestatienorm voldoet, heeft iets uit te leggen. Wie onwaardig is bevonden, wordt het gerechtvaardigde object van spot en hoon. Dat is waar de geslaagde zakenman en burgemeesterskandidaat Thomas Wayne voor staat in Joker. Wanneer Arthur in de metro is belaagd door drie dronken Wall Street-beleggers in pak en hen van zich af heeft geschoten, neemt Wayne het op tv op voor de “goede, keurige investeerders” en maakt hij de “laffe clown”, die “zich verstopt achter een masker” belachelijk: “Wij, die iets hebben gemaakt van ons leven, zullen altijd verwijzen naar zij die dat niet hebben, als niets dan clowns.” Vanaf het moment dat de Joker zich ontpopt tot een misdadiger in een corrupte wereld, wordt hij opeens opgemerkt. Arthur maakt een neerwaartse Werdegang als antiheld: vult krantenkoppen (“Killer clown op vrije voeten”) en krijgt een aanhang van clownsmaskerdragers die de straat op gaan om te rellen tegen het establishment, dat op hen neerkijkt. De lach valt niet langer vol te houden; ze komen in opstand.
Als het masker van de lach valt, krijgt de eenzaamheid in de besproken films nog een ander, onheilspellender gezicht: dat van de wijsvinger aan de slaap, als een denkbeeldig pistool dan wel voorbode van een werkelijke zelfmoord. Want als de eenzaamheid in de show van alledag geen podium krijgt, dan eist zij die wel op, met geweld. Zo slaat het taboe als een boemerang terug op de samenleving die het negeert.
Christine (2016) – Antonio Campos
Wat niemand wil horen
Ook in Christine (2016) van Antonio Campos gaat de gelijknamige hoofdpersoon gebukt onder het keurslijf van de werkvloer. “Ik voel me hier gevangen”, schreeuwt Christine haar moeder toe, die haar verwijt dat ze zichzelf te veel druk oplegt. “Die mensen maken me kapot. Waarom luistert niemand naar me?” Als Christine uiteindelijk begrijpt wat het publiek van haar vraagt, gebruikt ze het podium om tegen de exploitatie van haar waardigheid te rebelleren. De consciëntieuze reporter werkt bij een lokale omroep in Florida, waar ze maatschappelijk betrokken items maakt over zaken als bezuinigingen op de zorg. Dat blijkt niet voldoende. Er is financiële nood, de kijkcijfers moeten omhoog.
Christine krijgt opdracht om sappiger items te maken, over ellende en geweld, omdat die bij de kijkers scoren. Onder protest gaat ze aan de slag, in de hoop alsnog te worden opgemerkt door de baas van het netwerk, die mensen zoekt voor een nieuwe, grotere zender. Maar hij let helemaal niet op inhoud, terwijl zij doodongelukkig raakt omdat ze wordt gedwongen haar idealen te verkwanselen. Voor wie ze wil zijn, is er geen plaats. Wanneer de altijd serieuze, zelfkritische Christine uiteindelijk de gewenste, gemaakte lach opzet, belichaamt die haar totale eenzaamheid. Vastberaden, grimmig en een tikje hautain kijkt ze de camera in, als het haar na ettelijke afwijzingen eindelijk is gelukt voor één keer het openingsitem in de dagelijkse nieuwsshow te veroveren. Dat gebruikt ze om te zeggen wat niemand wilde horen. Om haar bazen en haar publiek te geven wat ze willen: haar ziel. Christine Chubbuck – want dit is een film, gebaseerd op een waargebeurd verhaal – pleegde in 1974 live op televisie zelfmoord. Ze schreef daarvoor haar eigen script, het liveverslag van haar daad, dat ze zelf voorlas: “In overeenstemming met het WZRB-beleid om u het meest actuele en complete nieuws te brengen qua lokaal bloed en ingewanden, presenteert TV30 wat volgens ons een primeur is op tv. In levendige kleuren, een exclusief verslag van een poging tot zelfmoord.” Waarna ze zichzelf door het hoofd schoot.
Arthur is in Joker aanvankelijk hetzelfde van plan, als hij door alles en iedereen in de steek is gelaten en niets meer te verliezen heeft. Zijn sociaal werker is wegbezuinigd en hij is ontslagen, wanneer een video-opname van een stand-upoptreden van hem de show van Murray Franklin haalt. Maar in plaats van omarmd, zoals hij droomde, wordt hij bespot en uitgelachen. Zijn succesvolle vader – die volgens zijn moeder haar voormalige baas en burgemeesterskandidaat Thomas Wayne is – wijst hem, geboren loser, eveneens af: zijn moeder zou krankzinnig zijn geweest en aan waanvoorstellingen hebben geleden. Dan belt de show Arthur om te vragen of hij als gast in de uitzending wil komen. Hij weet dat de uitnodiging tot doel heeft om hem daar als excentriekeling te kijk te zetten, ter vermaak van het publiek. Hij repeteert zijn opkomst als Joker, maakt zich op om ter plekke de show te stelen, maar richt op het moment suprême niet zoals gepland de loop op zijn eigen hoofd, maar op de showhost: het ideaal. Want – zo heeft hij inmiddels begrepen – zijn mislukte leven is geen tragedie die op empathie kan rekenen: het is een komedie, een travestie, bedoeld om belachelijk te maken. Geweld is lachen.
Arthur zegt zijn op aanpassing gerichte zelf vaarwel, lacht om de pijn van de afwijzing en omarmt de chaos: hij wordt de Joker, de wrange grap die de Waynes van deze wereld over zichzelf hebben afgeroepen. Als Joker teruglacht, is het met de lach van de waanzin. Hij lacht om de wereld die hem afwees; een anarchistische, satanische lach. Op weg naar de gevangenis wordt hij uit een politieauto bevrijd en op het schild gehesen door anonieme aanhangers met clownsmaskers die plunderend door de straten trekken. De nihilist die niets meer heeft of nastreeft, wordt ongevraagd tot leider gemaakt van een beweging die uit is op de vernietiging van de status quo. Maar zelfs in die groep, die de Joker tot symbool maakt, blijft de Arthur achter de lach eenzaam en ongekend.
What Happened, Miss Simone? (2015) – Liz Garbus
We zijn allemaal clowns
In de Netflix-documentaire What Happened, Miss Simone? (2015) ten slotte zien we hoe het arme, zwarte meisje Eunice Waymon zich in wit Amerika een plek op het podium verovert. Ze wil de eerste zwarte klassieke pianiste worden die optreedt in Carnegie Hall. Maar omdat haar in de klassiekemuziekwereld geen plaats wordt gegund vanwege haar kleur, ontpopt ze zich via omwegen tot zangeres en blues/soulmuzikant Nina Simone. Tegelijk blijkt de nadruk op haar muzikale talent een vloek: al als kind wil men alleen die kant van haar zien. Door de dwangmatige focus op haar muzikale begaafdheid krijgt ze een hekel aan haar werk. Commercieel succes, prijzen winnen, shows aflopen: het is leeg en betekenisloos, pretentieuze nep.
Tot de zwarte burgerrechtenbeweging op stoom komt en zij zichzelf in protestliederen begint te uiten: haar leven krijgt betekenis. “Ik was nodig. Ik kon zingen om mijn mensen te helpen. Dat werd het belangrijkste in mijn leven”, aldus Simone. Ze brak met de maatschappelijke afspraak dat ze zich had te voegen naar de bestaande orde en haar gevoelens voor zichzelf te houden. Maar omdat haar militante teksten tot boycots en reputatieschade leidden, kwam daardoor ook de klad in haar carrière. Ze voelde zich gestraft voor wie ze was. In haar dagboeken tekent Simone op hoe ze zichzelf en de wereld daarom gaat haten, hoe ze eenzaam in kleedkamers wegkwijnt, omdat “je moet doen alsof je blij bent als je verdrietig bent. Ze weten niet dat ik al dood ben.” Als Martin Luther King wordt vermoord, zingt ze: “Het komt aan op de werkelijkheid, niet op een optreden.” Ze keert Amerika voorgoed de rug toe en vertrekt naar Afrika.
Eind jaren 1980 maakt Simone in Europa nog een comeback, maar op het podium staat een beschadigde vrouw. Attallah Shabazz, de oudste dochter van de vermoorde zwarte leider Malcolm X, zegt in de documentaire over Simone: “Als een persoon zijn eigen klok, geest, flow volgt, en we zouden in een omgeving leven waarin we precies mogen zijn wie we zijn, dan is er geen probleem. De uitdaging is: hoe passen we in de wereld waarin we ons bevinden? Mogen we echt zijn wie we zijn? De meeste mensen zijn bang om zo eerlijk te leven als zij deed.”
Waar mensen als Christine, Tonya, Arthur en Nina om verlegen zitten, is geen quick fix waarmee ze terug het bos in worden gestuurd, geen hoop in bange dagen, maar erkenning als mens. Daarin zit de troost van films als Christine, Joker en I, Tonya: dat wij ons met hen identificeren als zij via de spiegel hun narigheid in de ogen kijken. Zij vertellen ons in wat voor wereld wij leven. In een samenleving waarin we onze waarde continu moeten bewijzen, is iedereen een eenzame karikatuur. Want wat is de zin van beter zijn dan iemand anders? Waarom kunnen we niet zonder podium of applaus? Niet alleen hebben wij de show, de host en de clown gecreëerd, we worstelen ook met de gevolgen daarvan. Zoals op een protestbord in Joker te lezen valt: “Wij zijn allemaal clowns.”
Dit essay werd voor het eerst gepubliceerd via de-lage-landen.com met steun van de Nederlandse Ambassade in Brussel.